Tijdens het kijken schoten twee referenties meermaals te binnen:
Kokoro (1973) - of het meer geziene (maar niet door mij)
Kokoro (1955) - en
Kar Wai Wong. Laat Kokoro net gebaseerd zijn op een boek van dezelfde schrijver als deze Sorekara (
Natsume Soseki) en laat
Shigeru Umebayashi hier de score voor zijn rekening hebben genomen, de man achter onder meer het sensationele Yumeji's Theme gebruikt in
Fa Yeung Nin Wa (2000). De muziek is hier overigens ook fenomenaal, een van de beste scores die ik tot nog toe ben tegengekomen. En hoewel deze film een stuk trager, statischer en misschien ook stoffiger en minder sensueel is dan Kar Wai Wong, zou je dit bijna In the Mood for Love geregisseerd door iemand als
Yasujirô Ozu kunnen noemen, hoewel hier wel veel langzame pans en tilts en zo inzitten en weinig tot geen tatami-perspectief en aanverwante Ozu signature shots. De Ozu associatie komt vooral door de aanwezigheid van Ozu regular
Chishû Ryû, die hier daadwerkelijk oud is, zo'n veertig jaar nadat hij al opa's had gespeeld. Terwijl daarnaast inhoudelijk ook overeenkomsten liggen; Chishû Ryû heeft volgens mij wel vaker iemand getracht te laten trouwen en probeert dat hier wederom. Tja, films als deze kan je waarschijnlijk aan iedere bekwame Japanse cineast overlaten. Het is in ieder geval klassiek geschoten, maar met de toevoeging van enkele bijzondere shots door de camera inventief te gebruiken (dat vervoer telkens!) en romantische en melancholische flashbacks met gefixeerde personages zoals ongeveer in
L'Immortelle (1963) of een meer vergezochte associatie met het hoffelijk poserende pasgetrouwde stel in
The Tree of Life (2011). Ook wordt soms iets gezegd over de (sociale) verhoudingen en de emotionele staat binnen een gesprek middels een licht vervormde lens en slimme camerahoek.
Om verder te gaan met Kar Wai doet ook de protagonist hier denken aan
Tony Chiu Wai Leung, wat vooral mooi naar voren komt in de charismatische dronken dansjes in het bordeel. Deze aristocratische flierefluiter verschilt van zijn evenknieën van bijvoorbeeld de Indiase cinema, zoals in de films van
Satyajit Ray of
Adoor Gopalakrishnan, doordat hij niet het mikpunt van spot is in een ontleding van de aristocratische klasse, maar eerder een held die ondanks zijn voor de buitenwereld beschamend jaloersmakende positie een eigen koers blijft varen waar wij sympathie voor kunnen opbrengen.
Met het strooien van zulke namen en titels schep ik natuurlijk veel te hoge verwachtingen, want zo goed is het ook weer niet. Met name de lang aangehouden shots/scènes tegen het einde beginnen wat te slepen, wanneer ook eindelijk de bevrijdende woorden zijn gesproken die de hele tijd al zaten te borrelen en waar ook de onderhuidse spanning aan te danken was. Dan verliest de film toch wat aan kracht (de stemverheffingen komen bijvoorbeeld niet hard genoeg aan), maar gelukkig pakt het eindshot je weer in zijn onbestemde maar tegelijk zeer vastberaden karakter. Ook zijn de locaties/sets en het kleurgebruik niet van een dusdanig niveau om de film nog hoger te scoren en had het over de gehele linie toch een stuk strakker geschoten kunnen worden. In ieder geval een fijne genuanceerde vertelling over de individu en zijn sociale context waarin spijt en berouw door gebrek aan moed en daadkracht (wellicht) overheersen, maar waar een nieuw soort dapperheid voor in de plaats komt en waarbij de muziek en de wat meer experimentele scènes de film naar een hoger plan weten te tillen.